- Vorst vóór Kerstdag, brengt geen afslag.

dan zal hij toch niet eerder dan gewoonlijk eindigen.
2. Een Kerstmis aan de wand, is Pasen aan de brand.

3. Als Kerstmis komt met blommen, dan zal Pasen met sneeuw kommen.

4. Groene Kerstmis, witte Pasen.

5. Als met Kerstmis de muggen zwermen, dan poogde met Pasen uw oren wermen. – Vlaamse spreuk

6. Hangt met Kerst ’t ijs aan de twijgen, gij zult met Pasen palmen krijgen.

7. Is op Kerstmis de hemel klaar, verwacht dan vrij en vruchtbaar jaar.

8. Is ’t op Kerstmis nog niet koud, dan vraagt de winter niet veel hout.

9. Warme Kerstnacht, koude Pasen.

10. Kerstnacht helder en klaar, geeft een gezegend jaar.

11. Geeft Kerstmis warme zonneschijn, dan zal er met Pasen nog houtvuur zijn.

12. Te Kerstmis op de strate, te Pasen op de plate (kachel).

13. Kerstmis aan de deur, Pasen aan het veur (vuur).

14. Zit met Kerstmis de kraai in het klavergroen, op Pasen zal ze het op een sneeuwveld doen.

15. Met Kerstmis in de klaver de spreeuw, met Pasen die vogel in de sneeuw.

16. Met Kerstmis in de klaver, met Pasen in sneeuw.

17. Kerstmis in de sneeuw, Pasen in de modder.

18. Is de Kerst vochtig en nat, ton en schuur niets bevat.

19. Veel wind in de kerstdagen, de bomen manden vol vrucht dragen.

20. Veel wind in de Kerstdagen, de bomen manden vol vrucht dragen.

21. Kerstmis winderig, Lichtmis (2 februari) een massa hooi beloven wil.

22. Volle maan met Kerstmis, volle schuur met augustus.

23. Vliegen met Kerstmis de muggen rond, dan dekt op Pasen het ijs de grond.

24. Kerstmis in groen kleed, houdt voor Pasen sneeuw gereed.

25. Een groene Kerst, een witte Paas; Een witte Kerst, een groene Paas.

26. Een Kerstmis, die u buien ziet, een Pasen straks met kou u biedt.

27. Kerstmis volle maan, de vruchten komen aan.

28. Kerstmis helder en klaar, geeft een gezegend jaar.

29. Helder en klaar de Heilige Nacht, maakt op een vruchtbaar jaar bedacht.

30. Met Kerstmis lengt de dag, zoveel een mug ( of: mus ) geeuwen mag.

31. Met Kerstmis sneeuw, belooft met Pasen klaver.

32. Met Kerstmis lengen de dagen, zoverre alsdan ge teil pap kan omstoten.

33. Sneeuw in de Kerstnacht geeft een goed hopoogst.

34. Vorst voor Kerstdag, brengt geen afslag.

35. Kerstmis donker, de boer een jonker.

36. Zacht Kerstweer beduidt, de winter is nog lang niet uit.
