November
De elfde maand van het jaar en heeft een rijke geschiedenis die teruggaat tot het oude Rome.
Oorsprong van de naam
De naam “November” komt van het Latijnse woord “novem”, wat “negen” betekent. Dit is omdat November oorspronkelijk de negende maand was in de oude Romeinse kalender, die begon in maart. Toen keizer Julius Caesar de Juliaanse kalender invoerde in 45 v.Chr. en januari en februari aan het begin van het jaar werden geplaatst, verschoof November naar de elfde positie, maar behield zijn oorspronkelijke naam.
Nederlandse benaming: Slachtmaand
In het Nederlands werd November traditioneel “Slachtmaand” genoemd. Deze naam heeft een zeer praktische oorsprong die verband houdt met het boerenleven van vroeger. November was de tijd waarin boeren hun vee slachtten voor de winter. Dit gebeurde om verschillende redenen:
- Het voer voor de dieren begon schaars te worden in de wintermaanden
- Het koude weer zorgde ervoor dat het vlees langer houdbaar bleef
- Families moesten zich voorbereiden op de lange winterperiode door voldoende voedsel in te slaan
- Het was de laatste kans om vers vlees te hebben voordat de echte winter inviel
Andere traditionele namen
Naast Slachtmaand had November in verschillende Nederlandse dialecten ook andere benamingen zoals “Windmaand” (vanwege de vaak stormachtige weersomstandigheden) en “Nebelmaand” (vanwege de mistige dagen).
Hedendaagse betekenis
Hoewel we tegenwoordig niet meer afhankelijk zijn van seizoensgebonden slacht, blijft November een maand van overgang – van herfst naar winter. Het is een tijd van inkeren, waarin de natuur zich voorbereidt op de rust van de winter, en waarin veel culturen traditioneel hun dankbaarheid uitspreken voor de oogst van het afgelopen jaar.
0. November

- Brengt Allerheiligen (1 november) winterweer, tien dagen duurt dat zeer.

2. Houden de kraaien voor Allerheiligen (1 november) school, zorg dan voor hout en kool.

3. Het nazomertje van Allerheiligen (1 november), kan u voor de winter niet beveiligen.

4. Als het met Allerheiligen (1 november) sneeuwt, leg dan uw pels gereed.

5. Geeft Allerheiligen (1 november) zonneschijn, spoedig zal het winter zijn.

6. Met Allerheiligen (1 november) vochtig weer, sneeuwbuien volgen keer op keer.

7. Brengt Allerheiligen (1 november) de winter aan, dan doet Martinus (11 november) de zomer staan.

8. Allerheiligen (1 november) is een waterke of winterke.

9. Een Allerheiligen (1 november) met zonneschijn, geeft in de winter veel pijn.

10. Voor een ieder die houdt van wind, is november het best bemint.

Maandspreuken november:
11. Oktober doofde uit in een stormloop van gierende wind en striemende regen en november brak aan, koud als bevroren ijzer, met elke ochtend strenge vorst en ijzige tocht die in blote handen en gezichten beet.

12. We lieten oktober los, gaven kleur op, maakten ons klaar voor straten bedekt met ijs, de stad sloot zich als een walnoot, opgesloten in de kou.

13. Het is de eerste dag van november en vandaag zal er dus iemand overlijden.
