8 april

April mooi en rein, in mei zal ’t donker zijn. 2. Donder in maart, vorst in april. 3. April klaar en rein, mei zal des te wilder zijn. 4. Maart pakt ze bij de staart, april bij de bil.    

7 april

In april mag je met permisse, nog kottekes (kuiltjes) in d’ijsbaan pisse. 2. Maart droog en april nat, geeft veel koren in het vat. 3. Verschaft april mooie dagen, dan pleegt de mei de last te dragen. 4. Wat maart niet wil, neemt april. 5. Ligt de poes de hele dag op de stoel, reken… Lees verder 7 april

6 april

Aprilleke zoet, geeft graag wel eens een witte hoed. 2. Een droge maart en natte april, dan doet de landman wat hij wil. 3. Nooit aprilletje zo zoet, of het sneeuwt de scheper (schaapherder) op zijn hoed. 4. Een droge maart en natte april, is alle boeren schuren vol.    

5 april

Een droge april, is niet der boeren wil. Maar aprilse regen, daar is hun veel aan gelegen. 2. Als maart niet gaart, april niet wil, doet mei, het voor allebei. 3. Een droge maart en natte april, dat is naar de boeren hun wil. 4. Als de specht lacht, dan wordt regen verwacht. 5. Oh,… Lees verder 5 april

4 april

’t Mag vroeg of laat zijn, april wil kwaad zijn. 2. Droge maart, natte april en koele mei, vullen de schuur en de kelder erbij.   3. Op een droge april, wil wel eens een droge zomer volgen. 4. Een droge maart is goud waard, als het in april maar regenen wil.

3 april

Is Isidores (3 april) voorbij, noordenwind voorbij. 2. Isidorus (3 april)  thuis, uit gaat het fornuis. 3. April moet moet mei de aren leveren. 4. Februari met veel sneeuw, een droge maart en een natte april, voorspellen een goed jaar.

2 april

Al doet april ons mooi weer aanschouwen, het is evenals een fortuin, we kunnen het niet vertrouwen. 2. Als maart zacht is in wil, verwacht men koude in april. 3. Het is groen in het veld dat ons ’t oog bekoort, doch zelden houdt april zijn woord. 4. Als maart geeft aprilweer, dan geeft april… Lees verder 2 april

1 april

Hello april. 2. Op St. Huigen (1 april) , valt de sneeuwman in duigen. 3. Zo menig vorst in maart, zo menig dauw in april. 4. Wil april toch niet vertrouwen, hij is en blijft de ouwe. Nu lacht hij met zonnegloren, dan smijt hij hagelstenen om de oren. 5. Vriezende januari, natte februari, droge… Lees verder 1 april