April mooi en rein, in mei zal ’t donker zijn. 2. Donder in maart, vorst in april. 3. April klaar en rein, mei zal des te wilder zijn. 4. Maart pakt ze bij de staart, april bij de bil.
Categorie: April, grasmaand
April is de vierde maand van het jaar in de Gregoriaanse kalender en heeft 30 dagen. De naam komt van het Latijnse woord “Aprilis”, waarvan de exacte oorsprong niet helemaal zeker is, maar er zijn verschillende theorieën.
## Oorsprong van de naam
De meest waarschijnlijke verklaring is dat April afkomstig is van het Latijnse werkwoord “aperire”, wat “openen” betekent. Dit slaat op het openen van bloemen en bladeren in de lente, wanneer de natuur tot leven komt na de winter.
Een andere theorie suggereert dat de maand vernoemd is naar Aphrodite (Venus in het Latijn), de godin van de liefde en schoonheid, wat ook past bij het thema van hernieuwing en vruchtbaarheid in de lente.
## Nederlandse namen
In het Nederlands werd April historisch ook wel **”grasmaand”** genoemd. Deze naam komt voort uit het feit dat in april het gras weer begint te groeien na de wintermaanden. Het is de tijd waarin weilanden groen worden en de eerste verse groei zichtbaar wordt.
Andere historische Nederlandse namen voor April waren:
– Ostermaand (paasmaand)
– Eiermaand
– Bloeimaand
## Kenmerken van April
April staat bekend om zijn wisselvallige weer – vandaar het Nederlandse gezegde “April doet wat hij wil”. Het is een overgangsmaand waarin winter en lente elkaar afwisselen, met zonnige dagen gevolgd door regenbuien of zelfs late sneeuw.
In de volksmond wordt April ook geassocieerd met 1 april (Aprilsgrappen) en het begin van het groeiseizoen voor veel planten en gewassen.
7 april
In april mag je met permisse, nog kottekes (kuiltjes) in d’ijsbaan pisse. 2. Maart droog en april nat, geeft veel koren in het vat. 3. Verschaft april mooie dagen, dan pleegt de mei de last te dragen. 4. Wat maart niet wil, neemt april. 5. Ligt de poes de hele dag op de stoel, reken… Lees verder 7 april
6 april
Aprilleke zoet, geeft graag wel eens een witte hoed. 2. Een droge maart en natte april, dan doet de landman wat hij wil. 3. Nooit aprilletje zo zoet, of het sneeuwt de scheper (schaapherder) op zijn hoed. 4. Een droge maart en natte april, is alle boeren schuren vol.
5 april
Een droge april, is niet der boeren wil. Maar aprilse regen, daar is hun veel aan gelegen. 2. Als maart niet gaart, april niet wil, doet mei, het voor allebei. 3. Een droge maart en natte april, dat is naar de boeren hun wil. 4. Als de specht lacht, dan wordt regen verwacht. 5. Oh,… Lees verder 5 april
4 april
’t Mag vroeg of laat zijn, april wil kwaad zijn. 2. Droge maart, natte april en koele mei, vullen de schuur en de kelder erbij. 3. Op een droge april, wil wel eens een droge zomer volgen. 4. Een droge maart is goud waard, als het in april maar regenen wil.
3 april
Is Isidores (3 april) voorbij, noordenwind voorbij. 2. Isidorus (3 april) thuis, uit gaat het fornuis. 3. April moet moet mei de aren leveren. 4. Februari met veel sneeuw, een droge maart en een natte april, voorspellen een goed jaar.
2 april
Al doet april ons mooi weer aanschouwen, het is evenals een fortuin, we kunnen het niet vertrouwen. 2. Als maart zacht is in wil, verwacht men koude in april. 3. Het is groen in het veld dat ons ’t oog bekoort, doch zelden houdt april zijn woord. 4. Als maart geeft aprilweer, dan geeft april… Lees verder 2 april
1 april
April De vierde maand van het jaar in de Gregoriaanse kalender en heeft 30 dagen. De naam komt van het Latijnse woord “Aprilis”, waarvan de exacte oorsprong niet helemaal zeker is, maar er zijn verschillende theorieën. Oorsprong van de naam De meest waarschijnlijke verklaring is dat April afkomstig is van het Latijnse werkwoord “aperire”, wat… Lees verder 1 april